top of page

Solenoïde - Mircea Cartarescu

Je zou kunnen opwerpen dat iemand die voor zijn plezier boekenrecensies schrijft die door hoop-en-al vier mensen gelezen worden dringend een andere hobby moet zoeken. Je zou kunnen zeggen dat iedereen goed moet zijn, en altijd nuttig bezig tot de verbetering van het lot van de mensheid, de uitroeiing van onrecht of gewoon tot meerdere eer en glorie van god, die de menschen schiep.


Maar dan zou ik tegenwerpen: ‘wat gaat het jou in hemelsnaam aan? Leef en laat leven. Als je goed wil doen, doe het dan, hang het niet aan de grote klok, maar be the change you want to see in the world, en wat dies meer!'

Spelen is belangrijk, en dit is mijn spel. Het lezen van dit boek was echter geen spel, en al zeker geen kinderspel. Dit is een rollercoaster, waarbij je zelf je karretje naar boven moet slepen. Een bergtocht met pieken en dalen en valleien vol mist en ondoordringbare bossen met reuzen en pijn en waanzinnige dromen en psychedelische doolhoven en zwevende mensen en steden.


Naar het einde toe had ik het gevoel niet meer te kunnen, ondanks het feit dat ik dit boek met mondjesmaat heb uitgelezen, meestal letterlijk slechts een paar pagina's per keer. 'Waar ga je met dit alles heen, Mircea?' Wilde ik uitroepen. En toch heb je nooit het gevoel dat hij het zelf niet weet. Alleen raakte hij mij geregeld kwijt. Er zullen ongetwijfeld getalenteerde lezers zijn die de structuur doorzien en wel snappen hoe de verschillende hoofdstukken in elkaar haken, maar mij lukt dat niet.


Wel grappig en misschien onbedoeld, maar aan het begin van he boek en doorheen de rest ervan haalt hij letterlijk stukjes touw uit zijn navel waarmee die bij zijn geboorte was afgeknoopt. Of dit een verwijzing is naar een mogelijk verwijt over de navelstaarderige aspecten van zijn werk is niet te controleren (althans niet door mij), maar toch een aangename mogelijkheid.

Dit is geen (klassieke) roman, dit is een gefictionaliseerde auto-fictie, absurd-autobiografische, magisch-realistische, droombeschrijvende, dagboekfragmentciterende, pulserende, angstaanjagende, interessante maar bevreemdende en onnavolgbare steen in de vijver der literatuur.


Deze man schijnt niet aan zijn proefstuk toe te zijn, maar je kan niet én regelmatig Herman Brusselmans lezen, én tegelijk specialist zijn in Roemeense literatuur, laat staan het oeuvre van deze Cartarescu. Of misschien wel, maar dan heb je geen tijd om voor je gezin te zorgen, te sporten en af en toe enkele flessen bier of wijn in je keel te gieten. Hoewel, dat laatste is misschien bij uitstek geschikt om te combineren met het lezen van Cartarescu. Als je geluk hebt, dan wel pech, komt de delirium tremens net op het moment dat hij één van zijn vreemde helledromen beschrijft, waarin die man schier altijd helse pijnen moet verduren, bizarre creaturen moet dulden in zijn afbrokkelende slaapkamer, of reuzen moet ontwijken die predikers pletten.


Het kalf ligt wellicht gebonden in de titel van het boek, en deze voorwerpen lopen inderdaad als een rode draad doorheen het boek en vormen in de wereld van de auteur een soort poorten naar andere dimensies.

Een solenoïde is een elektrische component in de vorm van een cilindrisch gewikkelde spoel, met een kleine doorsnede vergeleken met de lengte, in één laag gewikkeld, van dicht tegen elkaar gelegen wikkelingen, meestal van geïsoleerd koperdraad. Solenoïden worden gebruikt als component met zelfinductie en in elektromagneten. De term 'solenoïde' werd geïntroduceerd door André Marie Ampère, en komt uit het Grieks van 'solen', pijp, en 'eidos', in de vorm van.

Dit is een delirium met op elke pagina minstens één fraai gevormde zin, en kolkende stroom van autobiografische verwondering, verbijstering, een onnavolgbaar kluwen:

Ik voelde een zekere triomf, ik had een bijna tien jaar oude geschiedenis opgehelderd, maar eigenlijk had mijn frustratie zich moeten verdiepen. Ik wist toentertijd niet dat de naam die ik in de kaartenbak zocht- en waar mijn huilbui van lang geleden een soort voorafschaduwing van was geweest - verband hield met twee van de belangrijkste richtingen waarin mijn zoektochten gingen, want, paradoxaal genoeg, en ik hoop dat dit geen zinsbegoocheling is, betekende het misfortuin dat ik geen schrijver ben geworden wel dat de route naar de echte zin des levens mij werd ontsloten. Fictie heb ik niet geschreven, maar daardoor is er ruimte geschapen voor mijn ware roeping: te zoeken in de werkelijkheid, in de werkelijkheid van het heldere verstand, van de droom, van de herinnering, van de hallucinatie en waar dan ook. Hoewel mijn zoektocht angst en schrik verbreidt, bevredigt hij mij volkomen, net als de geminachte en niet-erkende kunsten van vlooiendressuur en goochelarij.

Je kan op YT urenlange video's vinden waarin Cartarescu zijn werk bespreekt:

(vindt u trouwens ook niet dat hij een beetje op Joaquin Phoenix lijkt?)

Ik bekijk die video's niet, dat is veel te high-brow, en mijn wenkbrauwtrimmer moet nu al overuren draaien.

Ik heb van literatuur gehouden als van een zonde, maar ik heb niet altijd echt geloofd dat dit de weg was. Fictie trekt me niet, het is niet mijn levensdroom geweest om een paar valse deuren toe te voegen aan de muur van de literatuur. Ik ben me er wust geweest dat hun stijl (de hand van de literatuur die in jouw hand is gestopt als in een handschoen), waarvoor mijn grote schrijvers zo bewonderd worden, niets anders is dan vervoering en bezetenheid. Dat schrijven je leven en je hersenen verslindt als heroine. Dat je aan het einde van een schrijversloopbaan wel moet concluderen dat je, met verstand en mond, niets over jezelf hebt gezegd, over de nietige daden waaruit jouw leven heeft be staan, maar altijd over een werkelijkheid die je vreemd is, waar- van je de bestemming hebt gevolgd, omdat jou de verlossing is toegezegd, een symbolische verlossing, tweedimensionaal, die niets voorstelt. Te vaak is literatuur een eclips van lichaam en geest van degene die schrijft.

Hij doet in het boek alsof hij leerkracht is geweest (of het echt zo is doet nu even niet ter zake, we handelen hier in fictie), en dan krijg je zo van die passages die je meteen naar Ben Weyts wil sturen:

De leerlingen krijgen van iedereen stevig op hun falie, maar het volgende lesuur beginnen van voren af aan. Er is geen land met hen te bezeilen. Ik loop zo'n klas binnen alsof het een martelkamer is, een van de vele die ons in het leven wachten (ik heb mijn leven in een martelkamer gesleten). Er valt niets aan te doen: je kunt er maar beter van tevoren niet te lang bij stilstaan. Werktuiglijk loop je, met het klassenboek onder de arm, die uithoek van de hel binnen. Je zult een uur lang worden gefolterd, dan heb je het achter de rug. Een uur lang zul je worden geprovoceerd, uitgedaagd en geschoffeerd door wezens die je tot de borst reiken, maar die met velen zijn en telkens weer de aanval inzetten. Je kunt je niet tegen hen verweren met je uitbreide kennis van de wereld. Jouw wereld is de hunne niet. Jouw gezag houdt op bij de deur van het klaslokaal. Je ontkomt het gemakkelijkst als je langs hen heen loopt zonder hen in de ogen te kijken en plaatsneemt achter de lessenaar, waar je in een catatonische staat blijft zitten totdat de bel voor het einde van de les rinkelt, onverschillig voor de wanorde, het geschreeuw, het rennen door de klas, de veldslag met gummetjes en potloden, de lijm die ze op je stoel smeren.
Zo voel ik mijn bestaan, zo voel ik dat ik altijd ben geweest: de eenparige, eentonige en tastbare wereld op de ene zijde van de munt, en de geheime, intieme, fantasmagorische droomwereld van mijn geest op de keerzijde. Geen van beide is heel en echt zonder de ander. Alleen het rondtollen, alleen de duizeling, alleen de evenwichtsstoornis, alleen de onverschillige vinger van de god die het muntje in beweging brengt en het zo een extra dimensie bezorgt, maakt - maar voor wiens ogen? - de in onze geest gegrifte inscriptie zichtbaar, op zowel de ene als de andere kant, op de dag en op de nacht, op de wakkere staat en op de droom, op de vrouw en op de man, op het dier en op de god, een inscriptie die wij eeuwig veronachtzamen, omdat we niet in staat zijn beide zijden tegelijk te bekijken. En alles stopt niet hier, want de doorzichtige inscriptie, van vloeibaar goud, in het midden van de bol dient ook begrepen te worden, en om haar met de geest te bevatten, niet alleen met de ogen te zien, dient je geest een oog in een hogere dimensie te worden. De paardenbloembol moet op zijn beurt in een onvoorstelbaar vlak worden rondgedraaid om ten opzichte van de bol te worden wat de bol ten opzichte van de platte schijf is. Betekenis is te vinden in de hypersfeer, in het onnoembare doorzichtige voorwerp dat resulteert uit het tikje met de vinger dat de bol naar de vierde dimensie heeft gebracht. Hiermee kom ik, voortijdig, uit bij Hinton en zijn kubussen, waar mijn afwijkingen op een ongrijpbare ma nier mee verbonden lijken te zijn.

Wat is dit? Diepzinnige filosofie van een doorwrocht denker, of neurotisch gezwam van een keizer zonder kleren. Ik ben er nog niet uit, maar lichte kost is het alleszins niet.



Mijn dagboek is mijn getuigenis, is het bewijs dat de wereld zich op een bepaald ogenblik en op een plaats met precieze coördinaten heeft geopend, een bres heeft geslagen waardoorheen de betoverende en afschuwwekkende pseudopodiën van een andere wereld naar binnen zijn geglipt, niet die van een fictionele wereld, ook niet die van een verhit brein, maar gegrift.

Dat is trouwens nog zoiets: letterlijk op elke bladzijde pleurt deze schrijver er een woord tussen dat ik letterlijk nog nooit eerder ben tegengekomen. Op zich een puike verwezenlijking, of het ultieme bewijs van mijn chronische zelfoverschatting!

in wat we nog als de werkelijkheid betitelen. Noch in mijn droom, noch in hallucinaties, noch in hypnagoge of hypnopompe gemoedstoestanden zijn er bezoekers gekomen en werd ik met geweld tegen de kast gesmeten nadat ik door een onweerstaanbare kracht uit bed was gesleurd, met beddengoed en al, niet in het dubbelspel van de fictie ben ik zovele malen opgelost in de vlammen van een waanzinnige extase, niet in opgewonden fantasma's werd ik gedwongen tot gruwelijke, gruwelijke paringen... Alles was echt.
Dikwijls bedacht ik me dat de wereld, met zijn drie dimensies, zich in een al even bedrieglijke trompe-l'oeil presenteert voor ons oneindig veel complexere geestesoog, met de twee hersen- helften die de wereld vanuit lichtelijk verschillende invalshoeken bezien, zodat door een combinatie van analytische ratio en mystieke gevoeligheid, spraak en zang, geluk en depressie, verachtelijkheid en verhevenheid, zich voor onze ogen de verbijsterende rozenknop van de vierde dimensie ontvouwt, met zijn geparelde blaadjes, zijn volle diepte, zijn kubusvormige oppervlakten, met de hyperkubussen van zijn volumes. Alsof het embryo niet in de schoot van de moeder groeit maar uit de verte komt en alleen door de optische illusie van het perspectief steeds groter lijkt, als een wandelaar die over een verlaten landweg nadert. Een wandelaar die, nadat hij de heupbeenpoort is gepasseerd, illusoir doorgroeit, eerst tot een zuigeling, dan tot een kind, dan tot een puber en ten slotte, wanneer hij tegenover je staat en je recht aankijkt, naar je glimlacht als een vriend aan gene zijde van de spiegel die jou eindelijk heeft teruggevonden.

Ik weet tot op de dag van vandaag niet wat er die dag is voorgevallen, tijdens die winter van 1959. Maar alles is heftig en duidelijk in mijn geest aanwezig, zelfs met de hiaten die ik noemde. Mijn hele geest protesteert bij de gedachte dat er misschien een droomsequentie is ingevoegd, dat ik misschien herinneringen uit verschillende tijden en plaatsen verbind. Nee, voor zover men in het algemeen iets met zekerheid kan weten, weet ik dat het allemaal op dezelfde dag is gebeurd, in de volgorde waarin ik de feiten heb verteld, dat het ronde vertrek de 'operatiekamer' was waar mama me later over zou vertellen. Waaraan ben ik toen geopereerd? Ik heb nergens op mijn lichaam een litteken van een snee. Uiteraard heb ik het naderhand aan mijn moeder gevraagd, maar pas toen ik in staat was te begrijpen dat mijn oudste herinneringen, die af en toe in mijn geheugen opdoken, niet echt herinneringen waren, maar overblijfselen van een ouder systeem waarmee de uitvloeiingen van de wereld werden vastgelegd, atavistische organen van het mnesische dier dat onder mijn schedeldak schuilt. Soms speelde ik met deze nierstenen van mijn geest, zoals je zou spelen, door ze tussen je vingers te laten rollen en te genieten van hun kristalheldere getinkel, met knikkers van gekleurd glas. Het waren er niet veel, er waren zeven, acht van dergelijke relikwieën, fossie len van een ouder brein, daterend uit de tijd dat de droom nog niet van de werkelijkheid gescheiden was, maar dat, als in barnsteen gevangen insecten, volledige, gedetailleerde, aangrijpende waarheden bevat over wat is geweest, wat mijn leven echt was, echt is.

Het lijkt soms of hij Ivo Michiels heeft gelezen, of alleszins in dezelfde geest dit soort vormspelletjes uithaalt:


Af en toe kom je in dit boek passages tegen die het geheel lijken samen te vatten:

Ja, dat ben ik, dat ben ik al sinds ik me van mijn aanwezigheid op aarde bewust ben: een eenzame mens, afwachtend achter een raam. Ik heb hier, in de kartonnen doos van mijn manuscript, een hoop puzzelstukjes gegooid, elk ervan op zichzelf onbegrijpelijk, zoals ze over elkaar heen vallen met de voorkant naar boven of naar onder, verstrooid over het uitgestrekte speelveld. Hiermee zouden de lange vingers van de droomlogica, door nauwkeurige handelingen van passen, draaien, positioneren, vermeerderen en verminderen, centraliseren en marginaliseren, versterken en verdoezelen, een althans deels coherente afbeelding kunnen bewerkstelligen, althans voor mij coherent, zelfs als het voor alle anderen iets ongerijmds zou blijven, want er bestaan begrijpelijke en onbegrijpelijke coherenties, net als er begrijpelijke en onbegrijpelijke absurditeiten bestaan. Je kunt het begrijpelijke begrijpen en dat is sereniteit, je kunt het onbegrijpelijke begrijpen en dat is macht, je kunt het begrijpelijke niet begrijpen en dat is afschuw, je kunt het onbegrijpelijke niet begrijpen en dat is verlichting. Zoals je in de diepste duisternis niet meer beseft of je ogen open of dicht zijn, voel ik soms dat ik door alle angst en beroering van mijn leven niet meer weet in welk deel van mijn hersenpan ik me bevind.

Conclusie: hier kan je niet met sterren gooien om het geheel te beoordelen. Soms bejubel je bepaalde stukken, maar op de volgende bladzijde haalt hij met ondoordringbare, magisch-realistische nonsens het bloed vanonder je nagels.


Desalniettemin een tour de force die de grenzen van de literatuur verder verlegt.



13 views

Comments


bottom of page