Het lezen loopt de laatste tijd als een tierelier, maar dat hoeft niet te verbazen wanneer je van zonsopgang tot zonsondergang ligt te vegeteren, ik bedoel recupereren van een - vlot verlopen, bedankt dat u het vraagt - voetoperatie.
Zo komt het dus dat ik op twee dagen dit boek van Brouwers uit 2007 heb herlezen. Ik was niet helemaal zeker of ik het ooit eerder las, maar aangezien het in de boekenkast stond ging ik ervan uit van wel. Desalniettemin kon ik mij er mij niets meer van herinneren, en dat heeft niets met het gebrek aan kwaliteit van het boek te maken, maar alles met het gebrek aan kwaliteit van mijn brein.
In Datumloze dagen komen diverse leitmotieven uit het oeuvre van Brouwers aan bod, als daar zijn:
Het hoofdpersonage dat mijmerend en dwangmatig tellend door een bos dwaalt, als een thema dat doorheen het hele boek is geweven.
Het hoofdpersonage dat een ontembare honger naar vrouwen heeft, een onblusbaar vuur in zijn lendenen, en zo schier automatisch tot overspel komt, met alle gevolgen van dien.
Het hoofdpersonage dat mede daardoor mislukt in het huwelijk.
Het hoofdpersonage dat mede daardoor mislukt in het vaderschap.
Het hoofdpersonage dat terugdenkt aan een traumatische tijd in een internaat.
Het hoofdpersonage dat zeer lange autoritten maakt (met slurpende banden) om het gemaal van demonen in de bovenkamer te bezweren.
Het hoofdpersonage dat een obsessie heeft met de tijd, herinneringen, relativiteit, enzovoort.
Ik moet dringend eens een goeie biografie lezen van Brouwers, want elke keer komt werktuiglijk de gedachte in mij op: waar stopt het personage en waar begint de schrijver, en omgekeerd? Tezelfdertijd komt ook de gedachte in mij op: 'wat maakt dat uit?'
Als hij uit zijn eigen leven put moet het toch voor de vele exen en het nageslacht toch wel slikken zijn om dergelijke passages te lezen:
Het lijkt me onwaarschijnlijk, peinsde ik, dat je in je hiervoormaals, in de zachte branding ruisen van je voorgeboortelijke eeuwigheid mij als je vader hebt uitgekozen. Sorry dat ik ongewild de mede-oorzaak van je bestaan ben, waar jij inderdaad niet om hebt gevraagd, wat kan ik doen om het ongedaan te maken, je schreeuwmond volproppen met de punt van een kussen, je keeltje dichtknijpen, mijn als die van een Romeinse keizer neerwaarts gerichte duim in je nog weke fontanel heien?
Over het relatieve van een mensenleven schrijft hij:
Zoals de tijd geruisloos langs je heen jaagt, honderd keer sneller dan de tgv naar Parijs, sneller dan een raket op weg naar de planeten, sneller dan een willekeurige gedachte, zo holt het leven in struikelende haast zichzelf voorbij: amper de baarmoeder verlaten, waait je het oudemannengrijs al van het hoofd en springt de wolf in je tanden, zijn er groeven in je gezicht gekrast en als met een ploeg nog diepere voren in je ziel. Voor je het goed beseft is de herfst definitief in je botten getrokken, nog even en daar rijst de dood al voor je op met haar stopwatch en bebloede zeis, op haar ene ingevallen perkamenten wang een zonnetje, op de andere een sterretje, haar maakt het niet uit of het dag is of nacht. Kom jij maar mee, armzalig creatuur, het is je tijd, zegt ze met geluid dat ergens uit haar dorre buik omhoog komt kolken. Nu al? kerm je als Elckerlyc, maar daar krijg je geen antwoord meer op, het is voorbij, opeens is alles al ten einde, terwijl je juist zo'n beetje aan het bestaan begon te wennen. Ben je teleurgesteld?
De datumloze dagen uit de titel verwijzen hier natuurlijk ook naar, en het verhaal springt in gigantische stappen van jaren door die snel vervliegende tijd. Zo kijkt hij terug op zijn eerste vrouw:
Mirjam? Is volledig uit mijn hoofd weggegumd, ik zou niet meer weten hoe ze eruit ziet, ik zou haar niet herkennen. Nathan? Als ik die naam soms hoor of ergens lees, in de krant, in een wetenschappelijk essay, realiseer ik me opeens dat ik een zoon moet hebben die zo heet, alsof ik me iets herinner uit een vorig bestaan,-ik heb van noch over mijn zoon Nathan ooit nog iets vernomen. Op brieven die ik hem nog regelmatig schreef kwam geen reactie, zodat ik ze met hetzelfde resultaat ook in de Hudson had kunnen gooien, een naar van alles meurende rivier, eeuwig voortstromend, zoals de tijd,-waar blijft de tijd, waar blijft het water van de Hudson, wat is er met mijn brieven gebeurd?
Het hoofdpersonage kan het blijkbaar niet helpen dat hij een slechte echtgenoot en vader is (geweest), toch is het niet allemaal zonder spijt, dit is geen kille psychopaat, eerder een onbehouwen einzelgänger die het allemaal maar tevergeefs moet aanzien in een aaneenschakeling van hulpeloos aanmodderen, zoals hier wanneer hij als bij toeval zijn zoon in New York terugziet en het met hem op een zuipen zet:
Eenmaal mezelf geïnstalleerd, kon ik niet slapen, al was ik moe van al die jaren waar de wolken overheen waren gesneld. Ogen wijd open lag ik in het donker te staren, veel alcohol in het bloed, maar mijn hersens bleven helder, er kwam geen einde aan het malen, het tobben, de verwoestende spijt. Gedachtenstromingen, filmfragmenten, visioenen, angst. Wat is erger dan geen vader hebben? Er wel een hebben.
Verder in het verhaal is hij plots met een Franse vrouw getrouwd, maar toch ook weer op zijn manier, wat dergelijke hallucinant troosteloze passage oplevert die om eerlijk te zijn toch ook een tikje ongeloofwaardig overkomt, aangezien die vrouw na drie jaar huwelijk niet wist dat hij ergens een zoon had rondlopen:
Sylvie en ik zijn van elkaar nooit te weten gekomen wie we feitelijk zijn, hoe onze voorgeschiedenissen zijn verlopen, waar onze afzonderlijke levens precies uit bestaan. De oorzaak hiervan ligt ongetwijfeld bij mij: ik wantrouw alle vrouwen en verlies er snel mijn belangstelling voor, op Sylvie ben ik ooit alleen maar verliefd geweest, toen dat na een half jaar voorbij was en de jager het edelhert had verschalkt, viel spoedig hierna de gewenning in, gevolgd door verveling, gevolgd door berusting of juist niet berusting, omdat ik daar te onrustig en te beweeglijk voor ben, het is veel erger: ons huwelijk stagneerde na een jaar of drie in totale onverschilligheid van de een voor de ander, al bleven we voorkomend en correct jegens elkaar en hielden we de lijfelijke geneugten in stand, totdat ook in bed de sleet zich geeuwend tussen ons in had gewurmd.
Voor vrolijke bespiegelingen van huiselijk geluk en een uitbundige lofzang op het kleinburgerlijke bestaan moet je natuurlijk geen Brouwers in je bovenkamer uitnodigen!
Treurigheid, als aangevoerd door de jagende wolken, stormt op me af, kolkende, vretende spijt om alles, alles,-er is nog veel meer dat ik voor me uit heb geschoven en ten slotte heb nagelaten, nog veel meer dat ik opzettelijk heb verdrongen. Vroeger? Wat drukt deze tijdsbepaling in al haar vaagte eigenlijk uit? Hoe lang ligt vroeger achter ons,-behoort een uur geleden of gisteren niet even ver tot vroeger als vijfendertig jaar? Soms heeft de tijd zichzelf op en valt ieder besef of vermoeden van klok- en kalendertijdstippen weg. Ik dacht, ademend in mijn oor: Er zijn niet vijfendertig jaar voorbij, vroeger is opeens opnieuw vandaag, ik hoor de stem van de uit mijn geheugen verdrongen ex, alsof ik opnieuw naast haar loop en we nooit uit elkaar zijn geraakt, we zijn in Venetië, er hangt rood avondlicht, zij zegt: Nathan. Dit alles gebeurt vandaag, op ditzelfde moment dat het hart me in de keel klopt van schrik en geweldige angst bezit neemt van mijn hele wezen, evenals weerzin. Er moest iets rampzaligs gebeurd of aan de gang zijn, ik hoorde het aan de ernst van haar stem, ze sprak op de rand van huilen, -waarom zou ze me anders opeens vanuit de diepte bellen, voor het eerst in lange leegte?
Het is na dit telefoontje dat het verhaal kantelt, en het een klein beetje tot een laattijdige wiedergutmachung met zijn zoon komt. Maar Brouwers is in al die miserie ook echt grappig, zoals wanneer hij de aversie van de hoofdpersoon tegenover musicals beschrijft, waarmee zijn zoon zich amuseert:
Carré heeft nog plaatsen beschikbaar, ik ga er met een taxi naartoe. Nooit eerder een musical bekeken, nooit zal ik er in de toekomst nog een bekijken. Geen idee waar het over gaat, veel gespring en heen en weer gedraaf, gebaartjes, hupjes, pasjes, beweginkjes, voortdurend barst iemand of barst het hele gekostumeerde gezelschap los in gezang waar zelden een woord van is te verstaan, de muziek is karakterloos, het verhaaltje te onnozel om naar te kijken en alles is fluffig als geklopt eiwit. Ik zit tussen honderden blije mensen, die na ieder lied en dansje geestdriftig applaudisseren, terwijl ik me voel of ik in een horror vacui ben beland, waarin verveling, ergernis, zelfs gêne om de voorhand strijden, musical is de gesel voor de ziel van de muziek en van het drama, wat doe ik hier, dacht ik hier mijn zoon te ontmoeten,-en als dat zou gebeuren, wat dan?
En verder, hoe gruwelijk de omstandigheden ook:
Ze hadden in de open wond staan roeren als een kok in de soep, staan snijden als een islamiet in een balkonschaap. De wond werd dichtgeniet, de volgende dag weer geopend, omdat ze er een fruitmesje, gebaksvorkje, briefopener in waren vergeten, de wond werd dichtgenaaid, de volgende dag weer opengetornd, omdat het verkeerde garen, ijzerdraad, vliegertouw was gebruikt, dan wel men niet de kruissteek maar een andere, verkeerde, borduurmethode had toegepast. Nathan beschreef de dingen zo in de tijd dat hij soms nog uit narcosediepte tot de levenden terugkeerde. Ze prikken me met steeds grotere, steeds langere breinaalden, ze binden me af met bloeddrukmeters, ze binden me vast of ik een misdadiger ben, ze spuiten me plat, ze houden me buiten westen, ze hebben een plastic slang aan mijn pik gekoppeld, alle lust en leven zijn uit mijn pik verdwenen.
Tenslotte, en dat is me volgens mij nog nooit eerder opgevallen in een boek van Jeroen Brouwers, een paar kleine schoonheidsfoutjes die een gewiekste redacteur er zo had uitgewipt:
Hij verwijst (tot tweemaal toe) naar elektrische kettingzagen, maar voor het vellen van bomen midden in een bos worden wellicht uitsluitend dergelijke apparaten gebezigd, die een verbrandingsmotor hebben die draait op tweetakt, dat is een mechanisch gebeuren waar geen elektriciteit aan te pas komt.
Daarnaast beschrijft hij de poten van maden die op een dierenlijkje in het bos wriemelen, maar uit observaties en ook volgende opzoeking weet ik dat dit fout is: ‘Maggots have one pair of tiny hook-like parts to aid in feeding and have no legs.’
Dan beschrijft hij zijn zieltogende zoon die aan een infuus hangt, en volgens hem krijgen astronauten ook dergelijk geel vloeibaar voedsel via een infuus ‘toegediend’? Dit klopt niet, die kunnen gewoon hun mond gebruiken om één of andere vaste materie tot zich te nemen.
En tenslotte schrijft hij: ‘platendraaiers worden ook niet meer gemaakt?’ Ik vermoed dat hij niet veel op had met moderne muziek en dus van het bestaan van turntableism en dergelijke niets af wist, maar de productie van dergelijke toestellen is nooit opgehouden.
Waarnaar luister je tijdens het lezen van dit boek?
Deze schijf, altijd opnieuw, een ander leitmotief trouwens:
コメント