De periode in het middelbaar onderwijs is zonder enige twijfel deze waarin de opgroeiende aanwezigen het meest in het reine zijn met zichzelf en hun omgeving. Een sfeer van harmonie, mede bewerkstelligd door volwassenen met milde empathie en leeftijdsgenoten als steun en toeverlaat, zorgt voor mentale stabiliteit, fysieke weerbaarheid en emotionele groei.
Het is in deze omstandigheden dat vele Nederlandstalige leerlingen, ook wel pubers of tieners genoemd, De Aanslag van Harry Mulisch moeten lezen. De persoon die hen daartoe dwingt heeft meestal één of andere gekke naam zoals Martin Janssens, Hannes Maartensen of Jan Martens en behoort tot de groep idealisten genaamd Leraar Nederlands.
In het beste geval heeft een kleine fractie van de klas opgelet bij de voorstelling van de boekenlijst, en in het allerbeste geval is er ook nog een kleinere fractie daarvan die werkelijk zin heeft gekregen om één van de aanbevolen boeken ter hand te nemen. Het is met dat soort kruimels dat leraren het moeten doen. Geen wonder dat ze regelmatig in het gerstennat duiken, of een Schotse fles amberkleurig vocht aan de lippen zetten onder één of ander viaduct.
Ik was persoonlijk een grote fan van de lessen Nederlands in Don Bosco Haacht, alwaar ik mijn pedante gedrag kon uitttesten op lerares en medeleerlingen. Het is te zeggen, waar ik door een onweerstaanbare dwang werd bevangen en - zoals nu nog steeds het geval is - gedrag stelde dat enerzijds flatterend was door de geïnteresseerdheid, maar ook irriterend door de hardnekkigheid. Vandaar de profetische uitspraak van mijn toenmalige lerares, dat ik 'ooit nog eens serieus tegen de lamp ging lopen door mijn grote mond.'
Over de details van die voorspelling moeten we het hier niet hebben, laten we het erop houden dat de alea jacta meermaals is ge-est, en dat quod erat derhalve werd ge-demonstrandum-d. Dat ik geen Latijn volgde in die periode is hierbij nogmaals benadrukt, en het minderwaardigheidscomplex dat ik daardoor heb opgelopen probeer ik momenteel te compenseren door mijn twee oudste dochters des nachts te sublimeren door hen fluisterstil naar het verzamelde werk van Cicero te laten luisteren, voorlopig met prima resultaten.
Maar we wijken af. Ik las in die periode nooit het sleutelwerk van Mulisch genaamd De Aanslag, en om één of andere reden had ik alleen het beeld van een omgekeerde fiets met een draaiend voorwiel in gedachten, alsook de idee dat dit boek zich volledig rond de periode van de oorlog afspeelde.
Groot was dus mijn verbazing wanneer de begenadigde schrijver plots een grote sprong vooruit in de tijd maakte, en dit nog twee keer herhaalde. Dit is dus niet zozeer een oorlogsboek, dan wel een psychologische verkenning van wat een groot trauma en mysterie uit de jeugd met een mens doet doorheen het leven.
Door uitgekiende momenten van informatieverstrekking bouwt Mulisch één en ander kundig op, maar naar het einde toe krijgt de ontknoping een iets te getelefoneerd karakter, waardoor de opschorting van ongeloof voor mij werd doorbroken.
Het laatste puzzelstuk is daarmee wel een waardige apotheose, waardoor het hele levensbeeld van het hoofdpersonage kantelt, maar omdat hiermee iets te veel van de machinerie van de verhaalstructuur bloot komt te liggen, kreeg ik als lezer een te analytische blik, die de magie van het meegezogen worden in een verhaal een stuk teniet deed.
De gesprekken en bespiegelingen over schuld, onschuld en verantwoordelijkheid in oorlogstijd, met vertakkingen naar de grenzen van de moraliteit, die de intellectuele kern van het boek vormen, zijn interessant en intellectueel prikkelend en maken van De Aanslag een waardevolle roman à thèse.
Comments