Tijdens een les Nederlands, heel, heel lang geleden in de middelbare school Don Bosco Haacht, was er een goedbedoelende leerkracht, een harkachtig persoon met eendengans op zijn kin, die ons De Canadese muur voorlas. Dat is een toneelstuk van Lanoye Tom en Brusselmans Herman. Waarover dat ging ben ik alweer vergeten, iets absurd met voetbal of zo.
Dat moet mijn eerste confrontatie geweest zijn met Tom Lanoye. En waar Herman Brusselmans zijn eigen nauwe literaire paadje is ingeslagen en daar schier niet meer van afwijkt, is Tom Lanoye intussen een echte literator geworden, die niet alleen succesvolle romans, maar ook kritieken en polemieken, poëzie en (zeer relevant voor het boek dat we hier bespreken) veel toneel heeft geschreven.
Ik heb zeker Kartonnen Dozen gelezen, en ook Slagerszoon met een brilletje, en de Goddelijke Monster-trilogie. Schier alles ben ik daarvan vergeten. Maar dat ligt vooral aan mezelf.
Maar nu dus De Draaischijf.
In deze wervelende literaire page-turner van (voor de hardcover die ik vreemd genoeg een jaar na uitgave voor een schijntje uit de ramsjbakken van de Carrefour (een winkelketen die je steevast kan herkennen aan de zeer lelijke vloeren (altijd gebroken tegels met sporen van waar ooit de rekken anders hebben gestaan) en het personeel dat op z'n Frans niet altijd zo goed schijnt te weten waarom het nu weer een rek aan het leeghalen, vullen of verplaatsen is, maar dit allemaal geheel terzijde) 472 bladzijden gebruikt Lanoye een interessant vertelperspectief.
Een alleenspraak noemt hij het zelf in de noot van de auteur achteraan het boek. En die komt van Alex Desmedt, toneelfreak, acteur en regisseur in het Antwerpen van tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het hele verhaal is dus een soortement monoloog, hoewel er ook toneelachtige stukken in verwerkt zijn. Door die klok zo eenzijdig te laten luiden, moet je als lezer op je hoede zijn natuurlijk.
Aan het begin vertelt Desmedt over zijn eigen begrafenis. Dat hij vindt dat hij een ereplaats verdiende op het Schoonselhof, naast andere cultuurgrootheden zoals Paul Van Ostaijen, van wie hij het grafmonument talloze keren bejubelt:
Nog minder zal ik ooit, al herbegraven ze mij twintig keer, een zek krijgen die zo onthutsend mooi is als De luisterende engel. Het is een beeld van Oscar Jespers, Van Ostaijens trouwe maat. In elk museum van moderne kunst zou het een topwerk zijn. Op het Schoonselhof moet je in feite alleen dat ene graf bezoeken. Het reduceert al de rest tot figuratie. De enige rol van de figurant is dat hij de solist nog meer doet schitteren.
Ik ga u de moeite besparen om naar Antwerpen te rijden, dat engeltje ziet er zo uit:
Maar lees nu nog eens de laatste zin van dat citaat hierboven. Lanoye, dat is een vakman hé, die heeft niet alleen zijn research gedaan specifiek voor dit boek, die weet ook hoe je dat opbouwt, hoe je hier en daar iets rondstrooit om de lezer te prikkelen, en die kan in zijn hoofdpersonage zijn eruditie aangaande alles wat met toneel te maken heeft grandioos tentoonspreiden.
Talrijk zijn de passages waarin hij eigenlijk toneelles geeft, en de liefde voor deze kunstvorm spat werkelijk van de bladzijden. Persoonlijk heb ik weinig op met toneel. Je moet maar naar een paar stukken te gaan kijken die te hermetisch, bizar, langdradig of pompeus zijn om een lichte afkeer te ontwikkelen. En wanneer het over dergelijke hoog aangeschreven maar tegelijk ook absurd elitaire kunstvormen gaat (je kan daar ook opera en de meeste beeldende kunst bij rekenen) krijg ik vaak zo'n knee-jerk populistische neigingen, dat ze allemaal in hun ivoren toren zitten fezelen voor een hoogopgeleide incrowd van een paar duizend mensen, en dan nog iets over belastingsgeld en zo.
Uiteraard kent Lanoye dat soort kritiek, en hij vermengt die slim in zijn verhaal vanuit de studentenprotesten in de jaren 1960):
Dat hun revolte - zoals de studenten hun stampij nogal grootsprakerig noemden, maar die sneer liet ik uiteraard achterwege-in Frankrijk was begonnen en zich vandaar als een heidebrand had verspreid via Europese universiteiten, noemde ik 'razend interessant' en een bewijs van mijn stelling. Ook eerdere verschuivingen in cultuur en politiek waren op een dergelijke manier ontstaan. Eerst hadden ze geleken op loze beeldenstormen, later waren ze uitgegroeid tot vaste onderdelen van onze cultuur en ons geestesleven. 'Het wiel van de geschiedenis houdt niemand tegen. Je moet ofwel meedraaien, ofwel uit de weg gaan.' Dat zei ik meermaals. Niet beseffend welk oordeel ik in feite afriep over Lea en mezelf. Ik maakte wel enkele kanttekeningen. Ook in mijn opinie- stukken. Het schrijven daarvan was een nieuwe hobby waarmee ik als directeur ons gezelschap extra in de kijker wilde plaatsen. Alle promo is goede promo. In rake bewoordingen betreurde ik het geweld waarmee de studentenprotesten te vaak gepaard gingen. Betogen tegen bloedige internationale conflicten en tegen bombardementen met napalm was prijzenswaardig, schreef ik. 'Als Vlaming ben ik aan de leuze "Nooit meer oorlog" zeer verknocht. Maar daar hoorde geweldloosheid bij, waarschuwde ik. En niet de vernielingen van overheidsgebouwen en de aanvallen op ordehandhavers. Zulke uitwassen ondermijnden de goedbedoelde manifestaties en brachten alle actievoerders in diskrediet. Ook de vredelievenden en de goed geïnformeerden.
Tegelijk klampt Desmedt zich vast aan zijn traditie, en heeft hij weinig op met het radicale kapotmaken van wat voor hem de essentie van het toneel, jazelfs van zijn leven is:
Ik verzette me evenmin tegen een zogenaamde kunsthappening in onze foyer, onze gangen en deels ook onze toiletten, want het gebeuren was nu eenmaal aangekondigd als 'grensverleggend'. Overal stonden groepjes jongeren te discussiëren in plaats van plezier of toneel te maken. En overal hing of stond 'alternatieve kunst' die heel erg haar best deed om vooral geen kunst te zijn. Gemakzucht en oppervlakkigheid voerden de boventoon. Dat uitte zich in een overdaad aan inwisselbare collages, slordig uitgevoerde zeefdrukken en krakkemikkige mobiles van wegwerpmaterialen. De poëzie bestond uit kreten, klanken en verhaspelde reclameslogans. Kortom: men deed dada, Tristan Tzara, Theo van Doesburg en Paul Van Ostaijen dunnetjes over, maar zonder iets af te weten van dada et cetera. Toen ik daar mompelend een opmerking over maakte - bedoeld als steun, en om de boel wat op te vrolijken, want doodernstig en humorloos waren de meesten van de jonge hemelbestormers ook nog eens - kreeg ik een hoop verwijten naar het hoofd geslingerd, waarvan 'oude lul' nog het vriendelijkste was. Het populairste scheldwoord was 'fascist'.
Zeg maar wacht eens even! Ging dat boek niet - in essentie - over de collaboratie van Antwerpenaren onder de Duitse bezetter? Zeker wel! Zoals heel erg veel boeken die ik heb gelezen de laatste tijd betreft het hier een Forrest Gump-boek, waarin het hoofdpersonage in contact komt met, bevriend is met, of aanschurkt tegen allerlei hooggeplaatsten, beroemdheden, schrijvers, politici en - in dit geval - smerige collaborateurs en echte nazi's.
Maar lees het vooral zelf, want er is ook nog een uitgesponnen liefdesgeschiedenis met zijn vrouw Lea Liebermann, die uiteraard Joods is, en dat is - jammer genoeg - geen neutraal gegeven, toen niet en nu niet.
Aanrader.
Kommentare