top of page

Het dwaallicht - Willem Elsschot

  • Writer: Bavo Van Eyken
    Bavo Van Eyken
  • Apr 21
  • 3 min read

Ik was ervan overtuigd dat dit boek, of zeg maar boekje of novelle (hoewel er roman op de cover staat) zou gaan over een zwerver met een lang gewaad, zeg maar iemand die niet zou misstaan in de gekke wereld van Tolkien, die met een lamp aan een stok door een tochtig moeras waart.


Ik heb geen enkel idee hoe het komt dat ik met dat waanidee in mijn hoofd zit, maar toch is het zo. Al jaren, wat zeg ik, DECENNIA, loop ik rond met die verkeerde gedachte.


Daar is nu op overtuigende wijze verandering in gekomen, want het is overduidelijk dat dit verhaal zich niet in een moeras afspeelt, het is te zeggen: niet in een moeras in de letterlijke zin van het woord.


Wat ook opvalt is dat het hier opnieuw de heer Laarmans betreft: volgens mij een personage dat in Kaas en Lijmen/Het been ook een rol speelt. U merkt dat ik een groot kenner van het oeuvre van Alfons De Ridder ben.


Het probleem met mijn editie is dat ik door het nawoord van Jamal Ouariachi weer danig op mijn literaire plaats ben gezet. Het verhaal droog verteld heeft weinig om het lijf, en dus is het aan de lezer om te gaan wroeten in de dieperliggende betekenislagen, in het vat der symboliek te duiken en via een intertekstuele benadering de ware toedracht bloot te leggen. En die Ouariachi zit dat natuurlijk aan het einde helemaal de hemel in te prijzen, zonder eigenlijk dieper in te gaan op waarom je dit verhaal zoveel keren kan blijven herlezen en er telkens nieuwe dingen in kan herkennen.


Waar gaat dit over? Drie Afghanen, die in eerste instantie nogal stereotiep en racistisch worden weggezet, vragen de weg aan Laarmans, naar een adresje ergens in Antwerpen. Die helpt hen eerst, dan nog wat meer en al snel is dit vreemde gezelschap (we schrijven hier jaren 1940!) in een soort queeste verwikkeld die tot een bizarre verbroedering leidt.


Zo schrijft Ellschot:

Ik kon nu wel afscheid nemen, want mijn christelijke plicht is volbracht en voor de apotheose hebben zij feitelijk van mij geen bijstand nodig. Maar waarom niet blijven? Waar plaats is voor drie is ook plaats voor vier, doch ik stoot die zondige gedachte met geweld van mij af. Mijn kameraden zien er nochtans joviaal en hartelijk uit en ik heb de indruk dat zij bereid zijn Maria als koek met mij te delen. Neen, neen. Ik wil enkel bij de eerste begroeting van mijn drie Romeo's aanwezig zijn, hun nog even mijn zegen geven en pas naar huis gaan met mijn krant en mijn stramme pikkels nadat de kroon op mijn werk is gezet.

Het is misschien interessant om te weten dat de Afghanen op zoek zijn naar een zakkennaaister waardoor zijn recent zijn betoverd toen zij haar werk kwam doen aan boord van hun schip. Zij lijken er (samen met Laarmans even later) vanuit te gaan dat zij door haar adres op te geven, zou openstaan voor intiem contact met de drie vreemden. Laarmans, wiens vrouw en talrijke kroost thuis op hem wachten, lijkt te twijfelen of hij, als puntje bij paaltje komt, ook aan die plannen zou deelnemen. Het lijkt wel een aflevering van The White Lotus!


Er volgen passages bij de politie, een winkel die vogelkooien verkoopt, en een groezelige kroeg, maar nergens kunnen zij Maria vinden, die hen dus op een dwaalspoor gezet lijkt te hebben. Maar ondertussen lijkt dit vreemde gezelschap in steenkoolengels wel ergens een bepaalde menselijkheid te delen.


Laarmans zwalpt de hele tijd tussen hoop en wanhoop, en bedenkt zich op het einde:

Om de hoek blijf ik staan, verpletterd van schaamte. Ik heb me dus, voor de zoveelste maal, ingelaten met iets dat mij niet aangaat in plaats van mij af te wenden zoals redelijke wezens doen, om het fatum in zijn loop niet te hinderen. Helaas, de jaren maken mij niet wijzer en ik ben niet opgewassen tegen de aandrang van mijn onstuimig hart dat mij niet volgen wil op de glooiing van het verval. Wat moeten mijn drie vrienden van mij denken? In plaats van een geurige, smachtende fee heb ik niets anders voorgebracht dan dat afzichtelijk koppel. Moest ik mij daar het air van een generaal voor geven? En dan die ellendige bloemen. Had ik niet beter gedaan hun droom op staande voet als een adder te vertrappen en de man met de ingedeukte neus zijn gang te laten gaan? Mocht die dan niets verdienen aan het stillen van hun nooddruft?

Een klassieker die je in een uurtje uitleest. Aanrader.



Komentarze


bottom of page