Deze tekst bevat informatie over het plot van dit boek. Je kan ook 'de' plot gebruiken, maar ik kies hier voor 'het' plot. Om eerlijk te zijn vind ik beide mogelijkheden niet goed. Daarom dus: deze recensie bevat spoilers!
Ik volgde ooit een college aan de Katholieke Universiteit Leuven, gegeven voor een prof van de oude stempel. Streng gezicht, streng pak, strenge aanpak. Eén woord en je vloog buiten. Het was iets (moraal)filosofisch (of was het politieke filosofie?) en het ging over nostalgie, of heimwee, alleszins iets dat je zou kunnen omschrijven als de met zwaarmoedigheid gepaarde begeerte naar vroegere tijden.
Hij verbond dit toen - als ik het mij goed herinner - met een politieke gedachte, iets over een bepaalde politieke stroming met een overdreven hang naar de goeie oude tijd, of zoiets.
Die man oreerde zoals hij het wellicht ettelijke decennia eerder zelf had mogen ervaren. Zijn stelling, waar ik het trouwens volkomen mee eens was en ben, was de volgende: nostalgie is altijd iets vals. Het is een verlangen naar uitsluitend één of een paar elementen uit het verleden, maar niet de uitdrukkelijke wens om professor Barabas-gewijs door tijd en ruimte heen effectief naar dat verleden teruggeslingerd te worden:
Je verlangt naar zeeën van tijd en onbezorgdheid, niet naar de onmacht, onzekerheid en verveling uit je jeugd.
Je verlangt naar meer eenvoud en meer verbinding met de natuur, niet naar de lichaamsvernietigende labeur van een keuterboer uit 1905, en nog veel minder naar de kindersterfte, tandpijn, en nakende oorlog.
Je verlangt naar een duidelijke afbakening van rollen en regels, naar orde en netheid, naar kinderen die luisteren, zonder te beseffen dat die pre-emancipatorialistische droomwereld gebouwd was op terreur, geweld en onderdrukking.
Het is van dit laatste voorbeeld dat Het Hout doordrongen is: het perfide en hypocriete opvoedingsklimaat zoals hij het ervaren heeft in een (blijkbaar meer dan één, volgens zijn biografie) katholiek internaat in de jaren 1950 in het Zuiden van Nederland.
In uiterst geseculariseerde landen zoals het deel van Europa waarin wij meestal vertoeven is de relatie tot religie een bijzonder interessante kwestie. Wanneer men heden een (zeldzame) florerende Vlaamse katholieke parochie bezoekt waar de gemiddelde leeftijd lager dan 70 jaar is, vindt men wellicht een betrekkelijk warme gemeenschap van goedbedoelende christenen die vanuit hun geloof zorg willen dragen voor elkaar en de maatschappij, met achter het altaar een milde, meestal redelijk oude, herder die het rechte pad aanwijst op relatief zachte wijze.
De schurende confrontatie met bepaalde maatschappelijke evoluties die ingaan tegen de leer van Rome wordt meestal niet met banvloeken en donderpreken aangegaan, maar soms eerder met een gereserveerdheid die lijkt voor te komen uit een angst om de deur voor nieuwe schapen te sluiten of twijfelaars ((nog) verder) weg te jagen (getuige de discussies over celibaat en het openstellen van het priesterschap voor vrouwen, die af en toe oplaaien).
Zo heeft de huidige paus Fransiscus, die soms nochtans tegen de grootste pilaarbijters in Rome lijkt in te gaan, het volgende te zeggen over homoseksualiteit in januari 2023: 'het is geen misdaad, maar wel een zonde.' Benieuwd welk deel van de bevolking het hier volmondig mee eens is, ongeacht wat de theologische grondslagen van deze uitspraak zijn.
Tezelfdertijd is er ook dit aanspreekpunt 'homoseksualiteit en geloof'. Op de pagina lezen we: '[...] voor een gastvrije kerk, die niemand uitsluit.' Van een spanningsveld gesproken.
Het leeglopen van de kerken de laatste paar generaties is uiteraard het gevolg van een heleboel oorzaken, maar de gruwelijke geschiedenis van seksueel misbruik door geestelijken en de wraakroepende manier waarop er vaak uiterst onethisch en moreel verwerpelijk mee is omgegaan heeft er zeker toe bijgedragen. De verhalen uit Vlaanderen van de laatste jaren zijn gekend, maar wereldwijd worden er nog altijd regelmatig beerputten uit een ver en minder ver verleden geopend, voor een onthutsend overzicht kan je met deze Wikipedia-pagina wel even verder. En er hoeft geen Rooms-Katholiek voor het woord 'kerk' te staan, want dergelijke schandalen vind je ook bij Protestanten, Mormonen en talloze andere kerken, en ongetwijfeld ook bij sektes zoals Scientology of de getuigen van Jehova.
Een paar jaar geleden kwam ik onderstaande getuigenis tegen, en als de machteloze woede die je bij zoveel gruwel en onrecht voelt een fractie is van de afkeer en haat die je ontwikkelt wanneer je dit zelf aan den lijve meemaakt, dan begrijp je misschien een heel klein beetje waarom Jeroen Brouwers Het Hout heeft geschreven.
En even tussendoor, voor alle duidelijkheid: misbruik op eender welke manier is uiteraard altijd verwerpelijk en moet altijd onderzocht en gepast bestraft worden. En er zijn jammer genoeg ook bibliotheken te vullen met de wandaden van leken in sportclubs, scholen, jeugdbewegingen en andere muziekscholen. Maar de reden dat misbruik vanuit de machtspositie van een geestelijke zoveel meer wraakroepend is, is natuurlijk omdat deze een expliciet moreel leven voorstaan, waarin het gestelde gedrag als absolute doodzonde geldt.
Het is die gigantische kloof die gaapt tussen theorie en praktijk die mensen terecht zo woedend maakt. Zo lezen we bijvoorbeeld bij Mattheüs:
'[...] al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan. [...] “Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan”. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.'
Of anders deze passage uit de bergrede:
Want Ik zeg u: Als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan.
En zo kan je nog talloze passages uit het Nieuwe Testament plukken, maar, en dat zal misschien voor u een verrassing zijn: de Bijbel is een redelijk dik boek, en het is in de redelijk lange geschiedenis ervan als legitimatie gebruikt voor zowel gruwel als liefdadigheid, voor zowel goed als kwaad.
Het moreel kompas van zo'n kerk lijkt dus niet op zichzelf te kunnen bestaan, want dan zou het een zelfcorrigerend systeem zijn waarin dergelijke misbruiken zeker niet op dergelijke schaal mogelijk zouden kunnen zijn. Het is pas door de confrontatie met een geëvolueerde samenleving dat het instituut zich langzaam bijstelt.
Wie een beetje vertrouwd is met het werk en de meningen van Jeroen Brouwers, en gezien bovenstaande korte inleiding, zal zich niet verbazen over de antiklerikale insteek van dit boek. In een interview naar aanleiding van het verschijnen ervan in 2014 laat hij optekenen: 'We moeten de katholieke kerk opnieuw verbieden.'
In het boek zelf staat dat dit de eerste roman is in ons taalgebied die deze materie als onderwerp heeft, wat op zich verbazingwekkend is, maar misschien ook niet wanneer je de strekking aanhangt dat bepaalde maatschappelijke evoluties of 'breuken' maar kunnen plaatsvinden wanneer een ondefinieerbaar mengsel van oorzaken en aanleidingen een bepaald kookpunt bereikt. Voor (een begin van) een (publieke) afrekening met die lange geschiedenis van toegebracht leed was misschien (pas) toen het moment aangebroken (bij ons brak het schandaal rond Roger Vangheluwe in 2010 uit).
Van slaan en zalven
Mag het na bovenstaande uiteenzettingen dan misschien ook even over de inhoud van het boek gaan? Jazeker, bedankt dat u het vraagt.
Zeer kort samengevat gaat het boek hierover: Eldert Haman is wees vlak na WOII in Nederlands Limburg, wordt leraar Duits in een internaat met zicht op afvalbergen van de mijnbouw, sukkelt een beetje stoemelings de broedergemeenschap binnen, is voor hij het weet zelf ingewijd als broeder Bonaventura, behoudt zijn goede inborst en wordt getuige van gruwelijk machts- en seksueel misbruik, krijgt tandpijn en komt bij de tandarts (buiten in de zondige wereld) een vrouw tegen die zijn hart steelt. Het liefdesvuur blijkt onblusbaar en hij gooit zijn kap over de haag. Einde.
Met dit uitgangspunt zou je natuurlijk alle kanten uitkunnen, maar dit is Brouwers, en gezien zijn eigen traumatische ervaringen in diverse gelijkaardige internaten is dit een verschroeiende afrekening geworden die balanceert op het randje van de overdrijving, maar tegelijk superieur proza is van een onweerstaanbare broeierigheid.
Het is dan ook de hele tijd te warm of te koud:
Begin april, dinsdag in de goede week. Omdat het eergisteren palmzondag was hangen er verse buxustakken achter alle kruisbeelden en wijwaterbakjes. Nauwelijks lente en het is al etmalen zo agressief heet alsof mijnheer broeder zon woede uitbraakt. Vlammende hitte als kokende kots, die overal doorheen dringt, zelfs door de muren van de gewoonlijk koele, zelfs kille kapel. Daar dendert de zon door de gebrandschilderde ramen met de Franciscustaferelen, waarvan de kleuren verbleken in het als brand inslaande licht. Zo heet als in de keukenfornuizen van Severinus en zijn juvenist die nog geen kloosternaam heeft. Als het zelfs in de kapel al zo moeilijk te harden is, waar dan te blijven in mijn kamertje onder het dak, waar ik in mijn broeiende gewaad als slaapzaalsurveillant de wacht zit te houden, om mij heen is het rumoeren van de jongens in hun chambrettes.
We bekijken als lezer deze (anno 2023 onvoorstelbare) wereld vanuit de blik van Bonaventura:
Mijn arm om zijn frêle schouders leggen? Niet doen. Om het ventje te bemoedigen? Niet doen. Ik raak de leerlingen niet aan. Ik niet.
De door Brouwers met duivels plezier neergezette Mansuetus, halve Duitser, harig zwijn van hypocrisie en tirannie des te meer:
De jongen werd aan de stropdas overeind getrokken. Kreeg toegeschreeuwd: Jij heet Will? Jij hebt geen will. Geen will en niks. Jij bent gar nieks met die lelijke tronie van je mit diese rote en gele poisten. Met Mansuetus’ vuist aan zijn keel werd Wil van Lanschot naar de zaal gedraaid waar iedereen bleek als beelden de dingen volgde, behalve Mark Freelink die het niet wilde zien, kin op zijn borst. Hier, laat je kameraden mal goed kijken wie hatelijk lelijk je bist knor met je poistenbaard. Iedereen verafschuwt je zo weerzinwekkend als je bent. En dat heet Will. De nageboorte van een stinkdier dat ben jij. Een slijmprop. Jij bestaat helemaal niet. Lucht ben jij, stinkende lucht. Ramen open, wij willen jou niet ruiken. Jij een will? Ik heb hier de will. Niet jij. Jij doet wat ik will.
Met een meesterlijke dosering bouwt Brouwers spanning en twijfel op:
Het rood omlijnde knipsel, waar Benedictus bovendien een palenwoud van uitroeptekens bij had geplaatst, behelsde een artikel waarin werd betoogd dat plaatjesverhalen verderfelijk zijn voor de jeugd. Die wordt er leeslui van en, erger, raakt er moreel door op de dool. Dergelijke lectuur leidt tot normloosheid, imitatie, agressie, criminaliteit. Zelfs tot zelfmoord, dikwijls door ophanging. Geloof ik dit? Ik geloof sowieso niet zoveel meer. Stripboekjes en -blaadjes zijn in ons instituut dus helemáál taboe. Ook het onschuldige, onlangs opgerichte kinderweekblad waarin een eend in matrozenhemd maar met ontbloot onderlijf avontuurtjes beleeft met drie eender afgebeelde neefjes.
De viscerale afkeer van wat hij in zijn jeugd zelf heeft meegemaakt lijkt Brouwers van zich af te schrijven in dergelijke folterscenes:
Zo’n strijkstok is van pernambukhout. Zo’n stok is licht elastisch, je kan ermee zwiepen. Als je ermee door de lucht slaat veroorzaakt het een zoefgeluid. Dit is mij door Mansuetus, naamdag 19 februari, voorgedaan. Zoef. Klap. Schreeuw. De jongen voorover, de hand van Mansuetus als een bankschroef rond de nek van de gestrafte of rond diens tegen de schouderbladen gedraaide arm om hem tegen het bureaublad onder bedwang te houden, zijn andere hand omhoog om het hout met opperste kracht op het zitvlak te laten neerkomen. Daar trok hij, tanden ontbloot op elkaar, een grimas bij, die nog grotere afkeer in mij opriep, ik keek weg van wat er gebeurde, mijn keel verstopt omdat ik tegelijk in- en uitademde en slikte of zoiets. Het gebeurt zo: De jongen schreeuwt en blijft schreeuwen naarmate de medebroeder, volgeling van onze stichter, de zachtmoedige Franciscus, blijft slaan, hard, nog harder, de voorflap van zijn scapulier over de schouder gegooid om er niet door te worden gehinderd bij zijn inspanning en bewegingen. Hij schreeuwt ertegenin. Meer geluid dan de ruimte in het dode licht lijkt te kunnen bevatten. Gehoorzaamheid en tucht! Jij hebt geen wil! Ik heb een wil! Jij doet mijn wil! Bij ieder woord een steeds fellere klap met het venijnige hout. Hoe de jongen ook kronkelt, de opvoeder blijft met bestudeerde precisie op dezelfde plek van het achterwerk slaan, twintig keer, meer dan twintig keer. Toen ik er getuige van moest zijn bracht ik ertegen in, zonder mijn eigen stem in het geschreeuw te horen: Het is genoeg, broeder. De jongen jankte als een hond, water, snot, speeksel waar zijn hoofd tegen het meubeloppervlak geduwd bleef, schoppend met zijn benen als een kikker.
En Eldert Haman, alias Bonaventura staat erbij en kijkt ernaar, machteloos op wat schuchtere pogingen om normaal te doen tegen de leerlingen (waarbij hij de strenge regels moet buigen/breken) na, en ziet en voelt zichzelf oplossen in een geheel waar hij niet thuis hoort:
En ik heette voor mijn intrede Eldert Haman. Die naam verdween. Net als mijn fiets. Wie zijn naam inlevert heeft geen leven meer, letterlijk, die is dood, zoals op kerkhoven lichamen liggen die geen naam meer hebben. Franciscus heeft het over het lichaam dat onderworpen dient te zijn als ware het gestorven. Afzijdig van de buitenwereld leven wij in versterving, zonder eigen gedachten, laat staan eigen opvattingen of meningen, die wij als ijdelheden dienen te verwerpen. En wij hebben geen verleden en zogenaamd dus ook geen herinneringen. Men bereikt de staat van heiligheid bij onthechting van al het aardse, inclusief het lichaam, dat niet meer onszelf toebehoort maar de tempel is van de heilige geest.
Je krijgt dan van die prachtige zinnen als:
Er spande zich een membraan van angst over het leven binnen de muren.
Als tegengewicht voor de miserie binnen de muren is er de hoop en zachtaardigheid van bezoekers van buiten de muren, zoals wanneer er na een gruwelijke afranseling een echte dokter moet worden bijgeroepen:
Kan je zelf niet praten, jongen? De dokter is Wil genaderd, zijn handen op diens schouders. Hela hee, word eens kalm kerel, zegt hij. Vriendelijk. Een vriendelijke man. Kijk mij eens aan. En die rooie ogen, waar zijn die van? Gehuild omdat er takken tegen je been zijn gezwiept. Hou eens op je hoofd zo raar te zwiggelen. Je kan je hoofd gewoon stilhouden, net als ik en iedereen. Zie je wel. Heb je een tong? Dus kan je praten. Vertel dan eens hoe je echt aan die bloeduitstorting aan je been komt. Wil blijft zwijgen, zodat ik opnieuw denk: Zal ik? Maar ook ik houd mijn mond en bewaar zo mijn leven, want wie zijn lippen openspert, hem wacht het verderf. Spreuken 13:3.
Ondertussen geraakt Bonaventura helemaal in de ban van Patricia, met als kantelpunt een lang uitgesponnen beschrijving van een seksuele eenwording die als volgt begint:
Toen hoorde ik het openritsen van knopen en dat ze kleding uittrok. Was het gepast als ik mijn ogen opende, wat zou ik dan zien? Haar zagen mijn ogen, mijn kijken werd een brassband van verwondering bewondering exaltatie religiositeit opgetogenheid of mij een verschijning werd vergund, de brassband was in werkelijkheid een serie geluidsstoten waar de sirene aan was begonnen. Patricia mijn beminde zag ik, naakt als het meisje op de schelp op het schilderij, veel te klein en grauw afgedrukt in Geschiedenis der Pausen, van boven en onder met inktstroken gecensureerd ook. Voor het eerst dat ik een vrouw in deze staat ongeschilderd in het echt mocht zien. Ze liet zich helemaal bekijken door haar armen wijd te spreiden als de gekruisigde engel die zich in een visioen aan Franciscus vertoonde, hem werden toen de stigmata toegebracht. Wie weet ontstonden er nu gaten in mij, nog andere dan ik al in mijn gebit had. Buiten het raam begon het te regenen en te sneeuwen tegelijk, het ijzeren lawaai van het wiel begon. Zij liet zich achterovervallen en keek naar mij, die als uit beton gehakt bij haar voeten bleef zitten, niet wetend wat te doen. Wel? zei ze.
Dit is het begin van het einde voor Bonaventura, en na een opsluiting in een isoleercel in Duitsland als straf voor zijn niet gewettigde afwezigheid maakt zijn besluiteloosheid plaats voor daadkracht, en ook Brouwers rekent ongenadig af:
Jeugdmisbruik door de geestelijkheid moet al eeuwen aan de gang zijn en zal in stilte doorgaan, iedereen weet het maar houdt de lippen dicht want vreest de Gestapomacht van de kerk. Van onaantastbare onheilige dogmapaus, driehoog met goud bekroond op zijn sedia gestatoria boven het bange plebs verheven, tot onbeduidende kostschoolbroeder of -zuster. Ook de geniepige vrouwenbrigade van Christus, hoorde ik van Patricia, weet van ongewenst voelen, wreedaardig opensperren, knijpen, insteken, sarren, vernederen en dreigen met hellestraf als de meisjes het verdervertellen. In de boog boven de deur naar de kapel staat Extra ecclesiam nulla salus, dat er geen heil is buiten de kerk. Heil, dat woord alleen al, dat bestaat uit schaapse onderworpenheid en zwijgen. Daarna gaat iedereen naar de hemel.
En dan nog, helemaal op het einde:
Ik heb het gedurfd. Ik ben bezig het te durven. Kloosterling legt pij af en loopt kerk uit. Mijn besluit zou algemeen moeten worden nagevolgd.
Conclusie
Elk boek dat ik van deze schrijver lees is meesterlijk, ook hier merk je opnieuw dat Brouwers één van de allergrootste in ons taalgebied is. Ik twijfelde even omdat de gruwel soms overdreven leek, maar men hoeft slechts een aantal werkelijke verslagen te lezen om te beseffen dat dit wellicht geen uitzonderingen waren. De haat om dit onrecht is dus begrijpelijk en deze afrekening met dat deel van zijn jeugd eveneens.
Wederom een Brouwers die je gelezen moet hebben.
Wat drink je daarbij?
Slappe lauwe thee.
Water.
Comments