Als een bezwering naderden de zorgvuldig gekozen woorden de rand van het duister, waar de lichtkring van het leven de doden raakte, hun tenen kietelde, hun kruin streelde, meer niet, zodat ze wisten dat er aan hen werd gedacht, maar ze niet ontwaakten.
Een klepper van een boek, op alle gebied is dit. Voor een academisch doorwrochte recensie moet je elders zijn, ik ben met mijn troglodietenbrein helaas niet in staat om zelfs maar enkele centimeters diep te woelen in de metersdikke humus-laag van interconnectiviteit, intertextualiteit en splinterflexualiteit, maar wat Daanje hier presteert is zelfs in de meest eenvoudige lezing weergaloos.
In 11 verschillende, soms schijnbaar op zichzelf staande verhalen, die allemaal draaien om het leven en lijden en werk van de op de Brontë-zussen gebaseerde Eliza May en Millicent Drayden, weeft Daanje een complex literair tapijt, dat druipt van de negentiende eeuwse Engelsheid.
Aangezien ik nooit Wuthering Heights las en wellicht zelfs nooit enige andere Engelse fictie van rond die periode - of neen wacht, ik ben in Moby Dick bezig, maar dat is volgens mij van een andere strekking - is het idioom van dit soort literatuur mij weinig bekend.
Dat de dood een belangrijke rol speelt is een understatement, want in elk verhaal en schier op elke pagina speelt dit fait divers waar elk leven mee eindigt een belangrijke rol, zoals hier:
Ik wilde haar zeggen dat ik Cicely’s dochter was, Olivia, maar ik werd overvallen door het verwarrende gevoel dat ik dit precies zo al eens eerder had meegemaakt. Een fractie van een seconde zag ik de onmenselijke werkelijkheid waarin we ons bevonden, het voortdurende omzien, weerkeren, herverdelen dat Leven heet, een stoelendans die duizelig eindigt in de wieg van de Dood.
Heel vaak gaat het ook over de innige band tussen zussen, of ze nu half of stief zijn, en Daanje schildert die taferelen altijd met een bijzonder fijnzinnige emotionele intensiteit:
Ze kruipt bij haar in bed, op haar oude, vertrouwde plek ligt ze, naast haar, de regen slaat in vlagen tegen het raam, de wind raast langs de muren van hun huis, over het dak boven hun hoofd. Ze legt haar armen beschermend om Penny heen en fluistert haar in dat de doden niet dood zijn, dat je contact met ze kunt zoeken, zijzelf praat geregeld met mama, zo zegt ze, en ook met Eliza May Drayden. Penny beweegt onrustig in Lena’s armen, ze wil niet aan de Dood denken. Lena zegt dat ze heel stil moet liggen, haar ogen moet sluiten, en luister naar het geluid van de wind, de regen, nergens anders naar, vergeet alles, totdat je nog net niet slaapt, dan komen ze. Penny gelooft er niets van, en als het waar zou zijn, weet ze niet of ze het wel wil, ze is bang voor de doden. Lena begint fluisterend te tellen, tot vijftig, tot honderd, en Penny ontspant zich, luister, fluistert Lena, luister naar de wind, en zelf doet ze dat ook. Samen zakken ze in het donzige duister weg, waar de Tijd uitdijt tot een onmetelijke vlakte zonder horizon, zonder tellen, zonder richting. Mama ligt tussen hen in, Lena voelt haar arm om zich heen, haar hand zacht op haar schouder, zoals vroeger toen ze bij haar in bed schuilden voor enge dromen of onweer, ieder aan een kant van haar.
Daanje confronteert me als lezer met mijn eigen oppervlakkigheid als mens en lezer met de diepgang van haar proza, en introduceert ook literaire thema's en technieken die me jammer genoeg alleen geopenbaard worden door andere recensies te lezen, zoals hier in dit fragment, waarin, zoals in vele anderen een vlieg een belangrijke rol speelt:
De zon is al een tijdje op, rozeoranjerood hangt hij boven de heuvels. Het water van de Marne, de laatste substantie die Laure heeft ingeademd, licht onder zijn ochtendstralen goudkleurig op, en flarden grondmist dekken de oorlogsgruwelen toe. Zo begraven ze haar, onder zand en mist. Een hinderlijke, blauwgroene aasvlieg zoemt om haar heen, landt op haar lijkwade. Hoe vaak Amélie hem ook wegslaat, hij blijft terugkomen, aangetrokken door Laures lichaam dat haar niet langer toebehoort, en Amélie denkt dat Laure dan eindelijk in de natuur zal opgaan. Door miljoenen kleine beestjes zal ze het hof worden gemaakt, en straks zal ze groen en bloeiend en kruipend uit de aarde weder worden geboren. Ze heeft de hemel van de katholieke kerk niet nodig, dit is de hemel voor de mensen die apen zijn. Toch durft Amélie haar niet helemaal van God los te weken, ze legt haar hand op de lijkwade op de plaats waar ze Laures geliefde hoofd weet, en ze bidt voor haar. Want misschien houdt God minder van de strenge wetten van de kerk dan van een jonge vrouw met opstandige ideeën.
En zo kan ik nog wel even doorgaan, maar dat is tijd die je beter zou besteden aan het in de plaatselijke boekhandel kopen van dit boek en het daarna zelf te lezen, bij voorkeur in een erker op een herfstdag, terwijl de regen tegen het raam klettert en je bij een kop thee wordt geggevoerd naar de droomwerelden tussen waken en slapen, leven en dood die Daanje voor je heeft toebereid.
Comments