top of page

In alle ernst - Godfried Bomans

Ik kreeg ooit van de heer MH een andere bloemlezing van Godfried Bomans te leen, getiteld 'De Brandmeester', en het waanzinnige leesplezier dat dit bescheiden boekje mij heeft geschonken staat mij nog levendig voor de geest.


Dat was toen mijn eerste Bomans, en ik was terstond verliefd op zijn prikkelende, intellectueel scherpe, bijzonder grappige en erudiete stukken. Toen ik 'In alle ernst' tegenkwam twijfelde ik dus niet lang. Dit is opnieuw een bloemlezing, door een zekere Joost Prinsen, die wellicht wat betekent in literair of cultureel Nederland maar mij verder niet bekend is.


In de inleiding lezen we:

Godfried Bomans kon heel erg goed schrijven. In de woorden van Simon Carmiggelt: “Bomans is een groot schrijver. Je mag het alleen niet zéggen.” Dat schetst met een enkel woord zijn positie binnen de literaire wereld. Er werd en wordt altijd wat schuw tegen zijn talent aangekeken. Hij heeft, ook postuum, nooit een literaire prijs gekregen. Maar vijftig jaar na zijn dood brengt veel van zijn werk mij nog steeds in verrukking.

En even verder een perfecte samenvatting van zijn werk:

En die lichtvoetigheid gepaard aan de ernst van de onderwerpen levert prachtig proza op.

De heer Prinsen heeft diep gegraven in het oeuvre van Bomans, en dus ook een aantal vroege teksten opgenomen, en die zijn inhoudelijk wel heel sterk, maar komen door het archaïsche taalgebruik toch wat stroef over, als geschreven door een notabele uit een boerendorp die het allemaal eens keurig uitlegt.

Ter illustratie:

Haverschmidt koos de studie-richting, die bij zijn wezen paste: de theologie. Hij vond er nochtans den steun niet, dien zijn zwakke geestelijke constitutie behoefde. Hij bleef in het diepst van zijn hart een twijfelaar aan den troost, dien hij zelf verkondigde. Een scherp waarnemer proeft dezen twijfel reeds in zijn preeken, doch in zijn brieven spreekt hij zich onverhulder uit. Verstoken van een vaste, innerlijke gewisheid omtrent de bestemming van den mensch en terzelfdertijd gefolterd door de voortdurende vraag naar den zin van het aardsch bestaan, bleef hij een riet, door den wind bewogen, ten prooi aan de luimen van het gemoed: Himmelhoch jauchzend, doch vooral: zum Tode betrübt.

Als vanzelfsprekend behandelt Bomans een breed scala een onderwerpen, en altijd met een eruditie en vanzelfsprekendheid die afgunst opwekt. Zo verwoordt hij het zelf:

“De beloning van het schrijven zit niet zozeer in het honorarium van de uitgever (want dat is te verwaarlozen), maar in de enorme voldoening die u hebt als u, na lang zoeken, dat wat u wilt zeggen, geformuleerd hebt. Zo, dat de huid van het woord strak om het begrip zit.”

Toch was het pas in een stuk over zijn schoolherinneringen dat ik de sprankelende, ironische, zoetzure Bomans tegenkwam die mij zo aanspreekt:

Wanneer wij aan onze kinderjaren terugdenken, geschiedt dit met vertedering. Wij nemen iets waar, waarvan wij ons in die gelukkige tijd niet bewust waren: een vlies over de dingen. Het is ’t wazige, ’t donzige, waarmee ook jonge vruchtjes overtogen zijn, die wij te vroeg uit hun bolster pellen. Gaandeweg maken wij ons los uit deze geborgenheid, en opeens, plof, daar vallen we in de wereld. Het is er kil. Wij zijn eenzaam. Zo eenzaam, als wij later nooit meer zullen zijn. Doch allengs schieten wij wortel, de stengel onzer eigen persoonlijkheid verheft zich, dun, aarzelend, onzeker, doch gaandeweg vaster wordend. En eindelijk zijn wij. Er staat iets, dat ‘ik’ genoemd wordt. Ziedaar, botanisch geformuleerd, het pijnlijk proces der ‘mens’-wording.

En iets verder, zo heerlijk:

Hoe ziet het mondje van kapelaan Determeijer eruit? Het is een keurige rozenknop. Het bloeit tussen de roze, gladgeschoren wangen en vormt kleine, welverzorgde zinnen. Deze zinnen hebben betrekking op de bruiloft van Canaän en de wonderbare visvangst. Maar hun diepere betekenis luidt: Er valt op mij niets aan te merken. Zou kapelaan Determeijer, bij het verlaten van het schoolgebouw, kunnen struikelen en languit van de stoeptreden rollen? Stel, dat hij een wind liet. Zulke dingen gebeuren toch. Een forse, onbekommerde wind, zodat zijn soutane een ogenblik als een wijde hoepelrok om hem heen stond. Wat zou hij dan zeggen? Ik zou dat zo graag, zo zielsgraag weten. En ook dit: of kapelaan Determeijer naar de wc gaat. Het zijn zondige gedachten en ik haat hem, omdat hij mij tot die gedachten dwingt. Als ik maar wist, dat hij die dingen deed en net als wij betrokken was in het royale leven, dan zou ik ophouden slecht te zijn en hem vurig gaan beminnen. Nu kan dit niet. Als ik hem nú beminde, dan verried ik de reten in de vloer, de barsten in de muur, de wratten in de hand van Jantje Cubats en de kleine, liefbehaarde onregelmatigheid op de wang van Wiesje Premsela. Dan zou alles, wat ik met liefde gewonnen had, van mij terugwijken. Dan werd de aarde woest en ledig.

Wat hem voor mij vooral typeert is hoe hij zo vlot, raak en fijn hij tot de kern van de zaak komt, zoals hier in een stuk over de secularisatie van de samenleving:

Dit vraagstuk is een uitdaging, waarvoor elke generatie zich opnieuw gesteld ziet. Er is op het ogenblik een enorme honger naar transcendentie, naar de draad die het web van ons bestaan gespannen houdt. Ik noemde reeds de tekenen. Wij zijn hard op weg een volk van theologen te worden en wie onverwachts een huiskamer binnengaat, waant zich in de tijd der Gomaristen en Arminianen. De levensbeschouwelijke vragen staan momenteel centraal. De moeilijkheid daarbij is, dat het Evangelie genoteerd schijnt in een golflengte, waarvoor onze toestellen geen frequentie bezitten. We draaien die woorden wel aan, maar we horen een vreemde fluittoon en wat verward geruis. Ter voorkoming van misverstand: ik zeg hier niets ten nadele van die boodschap, ik constateer slechts een contactstoornis. Je merkt dat in de preken, je merkt het vooral in de dagsluitingen voor de televisie, die mij altijd weer boeien door hun mislukte opgewektheid en het griezelig streven om bij de tijd te zijn. Het lukt niet. De oorzaak hiervan is, dat de kanalen waarlangs het water ons vroeger is toegevloeid, verstopt zijn. De pijpleidingen liggen elders.

Bomans kwam uit een katholieke familie en zijn relatie tot dat/het geloof is zodanig complex dat er doctoraten over geschreven worden, getuige dit citaat uit een artikel uit Trouw van 22 juni 2021:

De schrijver Godfried Bomans (1913-1971) was tijdens zijn leven een raadsel voor velen. En bleef dat ook na zijn dood. Wat ging er werkelijk in hem om? Wat was fictie in zijn leven en werk, wat non-fictie? Wat ernst, wat ironie? Of liep het allemaal door elkaar? Zelfs Michel van der Plas, zijn beste vriend, kwam er niet goed achter.
Nu, een halve eeuw na Bomans’ dood, verschijnt er een proefschrift waarin zijn katholieke geloof onder de loep wordt genomen. Wat geloofde de auteur echt, en was hij eigenlijk nog wel katholiek toen hij in december 1971, 58 jaar oud, stierf? Promovendus is de 84-jarige Harry Broshuis uit Groenlo in de Achterhoek. Komende vrijdag zal hij zijn dissertatie verdedigen aan de Radboud Universiteit Nijmegen, waarna Broshuis zich doctor in de religiewetenschappen mag noemen.

Deze complexiteit schemert ook door in de stukken in deze bloemlezing die, het zal u niet verbazen, opnieuw een flinke aanrader is, al heb ik 'De Brandmeester' toch nog net iets liever gelezen omdat de keuze daar een stuk minder serieus was en vaker op de lachspieren werkte.


Wat drink je daarbij?
  • Overdag: zwarte koffie met sigaretten.

  • 's Avonds: whiskey met een lekkere pijp.


5 views

Recent Posts

See All
bottom of page