Wijn. Dat is naast lezen en nog een paar andere, meer en minder cerebrale zaken, ook één van mijn lievelingsbezigheden. Wijn drinken, erover lezen, dromen, praten. Vreemd eigenlijk dat ik het drinken van wijn niet vaker combineer met lezen. Wacht, ik zal het even op mijn bucketlist zetten.
Klaar.
Bij het lezen van dit boek dacht ik aan de gelijkenissen tussen literatuur en wijn. Een veelvoorkomend probleem - in mijn ogen althans - is het overdenken. Zo kan je een wijn drinken die op papier supergoed zou moeten zijn, waarvan je bij het proeven denkt: 'ja, ik snap het wel, als ik erover nadenk, maar heb ik nu ook werkelijk een onweerstaanbare drang om onberedeneerd door de zaligheid van deze drank die volgende slok te nemen?'
Dat komt bij wijn niet zo heel vaak voor, en als het voorkomt kan het gebeuren dat je met snobs aan tafel zit die graag prat gaan op superieure, verfijnde smaken, waardoor het moeilijk toegeven is dat die ene wijn niet je ding is, maar die andere wel.
Ook boeken kunnen zo zijn: zo sappig en meeslepend en kundig geschreven dat je de bladzijden omslaat zonder er erg in te hebben terwijl je glimlacht van puur leesplezier. In een bepaalde categorie is Godfried Bomans daar waanzinnig bedreven in.
Wat romans betreft had ik hier ook vaak dat gevoel. En dan gaat het voor mij niet over de slimme spanning van een thriller, want dat lees ik zelden (al moet ik toegeven dat het enige boek dat ooit in één keer uitlas The Da Vinci Code was) omdat er maar zoveel boeken zijn die ik nog kan lezen en omdat lezen voor mij liefst meerdere lagen aansnijdt.
(Zo zal ik mij ook niet aan fantasy wagen, ook al zullen er in dat genre best wel dingen geschreven zijn die mijn meug zijn. Science fiction misschien wel nog, maar dat zien we dan wel - ik zet het bij op de lijst.)
In tegenstelling tot in de wijn ben ik in de literatuur dus eigenlijk wel een snob met een al bij al beperkt interessegebied. En tot dat interessegebied behoort zeker het werk van de Nederlandse schrijver Ilja Leonard Pfeijffer.
La Superba is de tweede roman die ik van hem lees, na Grand Hotel Europa. Nogal weinig dus om veelzeggende uitspraken over zijn oeuvre te doen, maar de parallellen tussen beide boeken zijn wel overduidelijk:
Badinerend neerkijken op toeristen: CHECK
Ik houd van toeristen. Ik kan ze urenlang gadeslaan en volgen. Ze zijn aandoenlijk in hun vermoeide pogingen om iets te maken van de dag. Vroeger, als kind, kreeg ik voor schoolreisjes een lijstje van dingen die ik niet moest vergeten mee te nemen. Het laatste item op het lijstje was altijd: je goede humeur. Dat is wat toeristen in hun rugzakjes hebben terwijl ze door de straten sjokken en op elke hoek op de kaart proberen terug te vinden waar ze in hemelsnaam zijn. En waarom ook al weer. Uit lijfsbehoud vinden ze elk gebouw mooi, elk pleintje leuk en elk winkeltje schattig. Het zweet gutst van hun voorhoofd. Ze denken dat ze dingen begrijpen, maar ze zijn op de verkeerde momenten achterdochtig terwijl ze het werkelijke gevaar niet vrezen. In Genua zijn ze nog hulpelozer dan elders. Onbegrip en onzekerheid staan in hun gezichten te lezen terwijl ze schoorvoetend het labyrint in scharrelen. Ik houd van hen. Ze zijn mijn broeders. Ik voel mij zeer aan hen verwant.
Redelijk platvloers en oppervlakkig commentaar geven op het uiterlijk van anderen terwijl je zelf misschien wel als een goedgeklede dandy door het leven gaat, maar qua lichaamsomvang en fysieke aantrekkelijkheid zeker geen hoogvlieger bent: CHECK
Het ergst zijn dikke Amerikaanse vrouwen die het misverstand hebben opgevat dat intelligentie belangrijker is dan uiterlijk. Dat is zo’n dom concept. Ze praatte in langzaam, duidelijk Engels over immigratiewetgeving. Ook zij was op het terras van het Doge Café voor Palazzo Ducale, maar zij was een misverstand. Met haar tieten als geklapte luchtballons in een gemakkelijk zomerjurkje als een vooroorlogse tent had zij geen recht van spreken over welk onderwerp dan ook. Ze zou zich moeten terugtrekken in een donker woonkamertje in Ohio achter haar computer om met trillende vingers onder het pseudoniem FaTgIrL berichtjes te sturen naar internetforums voor vrouwen met suïcidale gedachten. Zij kwam in aanmerking voor een postnatale abortus. Dat zij bestond was al erg genoeg. Dat zij zich er niet voor schaamde, dat zij in plaats daarvan de elegantie van Piazza Matteotti van Genua, van Ligurië, van heel Italië ontsierde en beledigde met haar pontificale aanwezigheid en dat zij daarbij nog meende het recht te mogen opeisen om te worden beschouwd als een mens in plaats van als een lelijke dikke vrouw, was stuitend.
Meta-commentaar over het schrijven/het boek/jezelf/de lezer: CHECK
Als ik denk aan deze notities, mijn vriend, en als ik eraan denk hoe ik ze ooit zal transformeren tot een roman, die gedragen moet worden door een protagonist die zich vrij zal zingen van mij en het recht zal opeisen tot zijn of haar eigen naam, ervaringen en ondergang in ruil voor mijn persoonlijke confrontatie met mijn nieuwe stad, die meer weg heeft van een triomftocht dan van een tragische koers in de richting van onvermijdelijk falen en alleen daarom al ongeschikt is als grondstof voor een groot boek, dan denk ik eraan hoe cruciaal het zal zijn toch iets voelbaar te maken van de sensatie van geluk die deze stad mij keer op keer verschaft, al was het maar als een sprankelende prelude op de paukenslagen van het noodlot.
Een taal die rijk en elegant is, als een goeie Appassito Primitivo (zoals Masso Antico uit de Colruyt) waarvan je voor je het weet een halve fles leeg hebt: CHECK
En dan die naam. Wie ter wereld wil niet wandelen door Vico Amandorla? Het is een naam die geurt als een belofte, zacht als marsepein, gerijpt als likeur op vergeten vaten, in de kelder van een verafgelegen klooster waar de laatste monnik twintig jaar geleden op een namiddag is gestorven met een onschuldig kindergebedje op zijn lippen in de kloostertuin, in de schaduw van de amandelboom, gelukkig als een man na een rijke maaltijd met dierbare vrienden. Zeg de naam zacht als je bang bent en je zult niet meer bang zijn. Vico Amandorla.
en CHECK
De oude stenen zijn doordrenkt van de geur van rottend afval, pis en iets anders, iets zurigs, wat je eerder proeft op je gehemelte dan ruikt. Het ruikt zoals je je voorstelt dat het ruikt in het riool van een bordeel. Ratten schieten weg en kruipen in de gaten. Hun geknaag klinkt als een verkeerde gedachte. De zeewind brengt zware zilte lucht, waardoor de mensen hijgen en kreunen. Het liefst zouden ze de laatste verstikkende kledingstukken ook nog uitdoen. Het is vochtig als in de verboden kelders van het geheime jachtslot van een perverse prins. De schimmen en schaduwen die zich dag en nacht tegen de klamme muren aanschurken laten geursporen achter. Hier hoeft niemand bang te zijn voor iets keurigs.
En dan natuurlijk, net zoals bij Grand Hotel Europa, doorheen heel het verhaal geweven: verhalen van emigratie en immigratie, van zoeken naar geluk in het beloofde land en de relatieve (in zijn eigen geval) of gigantische, naar de keel grijpende drama's (in het geval van de Afrikanen die naar Europa komen) die daarbij komen kijken:
‘Maar moet je je voorstellen, Ilja. Toen we eenmaal uit het zicht waren van de Libische kust, zagen we niets meer. Toen stopten we ook met zingen. Het was een maanloze nacht. Je kon niet zien of we voor- of achteruitgingen. We dreven op een zee van inkt onder een hemel van inkt. Hoeveel zwarte inkt is er nodig om onze dromen op te schrijven op zwart papier? En wie zal ons lezen? Begrijp je mij, Ilja? Jij hebt een pen en een naam.’
Ik herinner mij een aflevering uit de aanbevelenswaardige podcast Drie Boeken waarin de gast (een vrouw, ik weet niet meer wie) Grand Hotel Europa van woede door de kamer had gegooid, als ik me niet vergis vooral door de vrouwonvriendelijkheid (in haar ogen) en de manier waarop hij over vrouwen als objecten schreef. Hoewel ik toen ik het hoorde spontaan tegendraads werd van die uitspraak, snap ik het nu, net na het lezen van La Superba wel beter.
Uit bepaalde van bovenstaande citaten zou je dezelfde conclusie kunnen trekken, maar wanneer je het boek volledig leest, vind ik het toch niet helemaal gratuit, in de zin dat hij een karikaturaal doch schijnbaar redelijk autobiografisch personage neerzet dat complexer is dan uitsluitend een berooide, flamboyante Nedermacho. Je houdt ervan hem te haten, maar tegelijk is het ook aandoenlijk hoe empathisch hij ook kan zijn. Al haalt hij ook dat gevoel onderuit:
Alles wat ik schrijf is nep, omdat ik niet schrijf als ik mijzelf ben. Het is een vlucht uit de realiteit op een wankel vlot van taal, zoals de schepen gingen naar La Merica, zoals ze komen, stumpers, naar het beloofde land van Europa.
Tegelijk is dit ook een heel vreemde roman wat structuur betreft, er gebeurt vanalles en vanalles door elkaar, er wordt door de tijd gereisd, sommige verhaallijnen krijgen niet echt een ontknoping, er is mysterie, bijgeloof, veel alcoholmisbruik, passie, prostitutie, smachtend verlangen en nog veel meer.
Al bij al een aanrader.
Wat drink je hierbij?
Gin-tonic bij de stukken over die constant dronken Beatles-zingende professor.
Negroni's die de hele tijd door geconsumeerd worden in grote hoeveelheden.
Prosecco 's morgens, 's middags en 's avonds.
Koffie, want het is Italië.
Comments